Willem Beijerinck Biologisch Station

Loopkevers

Als toppredatoren van het bodemsysteem zijn loopkevers (op de bodem) en hun larven (in de bodem) gevoelig voor alle processen die zich in die bodem afspelen. Soortensamenstelling en gemiddelde grootte zijn derhalve een afspiegeling van het type grondsoort en de kwaliteit daarvan (Szujecki et al, 1983, Szyszko, 1990, Szyszko et al, 1992, Vermeulen et al, 1992, Szyszko et al, 1996, Vermeulen et al, 1996, Vermeulen et al, 1997)

 images/harpalus-rubripes-foto-koehler.jpg   harpalus rubripes

 Door de verschillen in verbreidingsvermogen (mogelijkheid tot vliegen, de voorwaardelijke mogelijkheid tot vliegen en de onmogelijkheid tot vliegen) van de verschillende soorten gecombineerd met de verschillende mate van gebondenheid aan een bepaald habitattype, geeft de soortensamenstelling van de loopkeverfauna binnen een bepaald habitatgebied aan in hoeverre een gebied geisoleerd, danwel te klein is. (den Boer, 1990, Vermeulen, 1995, de Vries, 1996, Vermeulen & den Boer, 1999). Het verloop van de populatiedichtheid en het aantal soorten loopkevers laat zien of er een beheersingreep nodig is in een terrein en welke. Naarmate terrreinen stabieler worden, zijn grotere soorten meer vertegenwoordigd en neemt de gemiddelde grootte binnen een soort toe. Wanneer de bodemkwaliteit verandert is dit, anders dan bij planten, meteen in de loopkeverfauna af te lezen. (Szyszko, 1990, van Essen, 1991, van Dijk 1992 Szyszko et al, 1992). Loopkevers zijn ecologisch de best onderzochte groep evertebraten. Ze worden geacht indicatief te zijn voor alle andere groepen aan de bodem gebonden evertebraten. Derhalve is er nu een wereldwijd monitoringproject met loopkevers gestart (globenet), waarbij d.m.v. gestandaardiseerde methoden de invloed van de mens op de natuur wordt bepaald (de mate van degradatie). In Polen wordt van overheidswege de indicatieve waarde van de loopkevers gebruikt voor de bosbouw en natuurkwaliteit.

Bemonsteren van loopkevers.

images/bodemval.jpg

Daar de bemonstering van loopkeverpopulaties in een wisselend aantal standaardvangseries op de Kraloërheide vanaf 1959 tot op heden is voortgezet, slechts onderbroken in 1998 door het opheffen van Het Biologisch Station – waarna de Stichting WBBS dit vanaf 1999 zo goed mogelijk voortzette – en in 2001 door de MKZ-crisis, kennen we in feite de populatie-geschiedenis van 30-50 loopkeversoorten vanaf 1959 in dit heidegebied. De verdeling van loopkeversoorten over diverse habitattypen werd op basis van miljoenen vangsten in alle te onderscheiden terreintypen door het hele land gepubliceerd door Turin (2000). Op grond daarvan kunnen we 15 echte heidesoorten (populaties van enige betekenis vrijwel tot heidesoorten beperkt: stenotoop) onderscheiden op de Kraloërheide, naast drie soorten van met heide begroeide zandverstuivingen en vijf soorten van open, lage vegetaties met een zekere voorkeur voor heide (eurytope heidesoorten).

Rode lijst

Hoewel er in Nederland nog geen geen rode lijst voor loopkevers bestaat, blijkt uit een berekening van de loopkeverwerkgroep, dat bij de huidige toegepaste methodiek 62% van de Nederlandse loopkeversoorten op een dergelijke lijst zouden moeten worden gezet. (Turin & Heijerman, 1998, 1999)